Hoe vaak komt het voor?

Doordat patiënten met PPD maar moeilijk inzien dat ze echt een ernstig geestelijk probleem hebben, zullen ze ook niet snel professionele hulp gaan zoeken. Pas als hun omgeving, gesteund door medici, hen voor het blok zetten (‘Zo kan het niet langer’) wordt mopperend en tegenwerkend de professionele hulp van een psychiater toegestaan. Ook hun behandelaar wordt uiteraard gewantrouwd en niet in vertrouwen genomen. Daardoor ontstaan vaak consulten die zich kenmerken door zich steeds herhalende vragen en oppervlakkige of ontwijkende antwoorden. De behandelaar snapt al snel dat aan deze patiënt geen enkele eer te behalen is. Het oppervlakkige contact wordt echter door de patient vaak gezien als een ontluikende vriendschap met de psychiater en, als zoiets gebeurt, dan geeft dat uiteraard al overduidelijk aan dat een persoon met PPD door zijn beperkte sociale vaardigheden geen idee heeft wat echte vriendschap precies inhoudt.

Er bestaan hier en daar wel wat schattingen over het voorkomen van PPD: volgens de DSM-5.0 heeft ongeveer 0.5% tot 2.5% van de bevolking last van PPD. Een behoorlijk groter percentage van de in psychiatrische ziekenhuizen opgenomen patiënten met psychische stoornissen zouden PPD hebben: die schattingen lopen uiteen van 10% tot 30%. De stoornis komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.

Uit een klein onderzoek onder 339 psychiaters gaf tweederde van hen aan ongeveer twee patiënten met PPD per jaar te zien. Maar liefst 62% van deze psychiaters is van mening dat mensen met PPD door hun wantrouwen moeilijk te behandelen zijn.

In de wetenschappelijke literatuur bestaan aanwijzingen dat familieleden van patiënten met chronische schizofrenie een grotere kans hebben op het krijgen van PPD dan mensen in de algemene populatie. Ook kan het voorkomen van deze stoornis hoger zijn wanneer er binnen een familie meerdere personen voorkomen die aan andere psychotische stoornissen lijden. Erfelijkheid speelt dus een behoorlijke rol bij PPD.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten